Auteurs schrijven over hun reading bij Joost Brummelkamp. Deel VII: Ingmar Heytze.

Ik zit op een stoel in een rustige kamer in het heelal. Een man daalt af in mijn ziel. Het woord ‘ziel’ gebruik ik bij gebrek aan een beter woord, want ik weet eigenlijk niet wat een aura anders is. Ik kan ze zelf niet zien. Voor zover mijn ogen en hersens het kunnen zien, bestaan er geen aura’s – zoals er geen kleuren bestaan voor iemand die kleurenblind is. Als ik ooit iets zag dat een ander niet kon zien, waren het sluiers op mijn netvlies of een bliksemflits van hoofdpijn.

Waarom het beeld in me opkomt weet ik niet, maar terwijl de man zijn ogen dichtdoet om mijn aura beter te kunnen bekijken en me vraagt om mijn naam te herhalen, zie ik hem met een houten ladder een gat in dalen. Dat gat zal, vermoed ik, wel ergens bovenin mijn hoofd zitten. Ik kan me niet aan een zekere mate van opwinding ontrekken. Wat zal hij zien? Zou ik een vreemd aura hebben? Een rare, gestoorde ziel? En wat wil ik eigenlijk dat hij ziet: een doodnormaal aura, een ziel van dertien in een dozijn, een Opel Kadett-innerlijk? Dat zou ook niet erg vleiend zijn. Zou ik er nog snel iets aan kunnen doen? Hij heeft nu toch zijn ogen dicht! Is het mogelijk om je eigen aura zo voordelig mogelijk uit te laten komen? Kan je aura, zeg maar, zijn buik inhouden? Kortom, ik zit tegenover deze man en ik tob wat af, alsof ik, wanneer ik mijn ogen opendoe en naar beneden kijk, zal ontdekken dat ik opeens geen kleren meer aan heb. Mijn gedachten razen als muizen door mijn hoofd. Ik ben benieuwd of hij ze tegenkomt bij zijn afdaling in het grote, donkere landhuis van mijn geest.

Ik ben een man van woorden – daar zijn veel redenen voor en tijdens de reading komen we de meeste redenen vanzelf tegen – en zit, astraal gezien, naakt tegenover iemand wiens kijk op de dingen veel minder met denken dan met voelen te maken heeft. Geen wonder dat hij steeds in de lach schiet. De staat van mijn aura heeft blijkbaar een zekere komische waarde, maar de man lacht me niet uit. Hij lacht me toe, of beter nog: hij nodigt me van harte uit om met hem mee te lachen. Het voelt vreemd om te lachen om iets dat ik zelf niet kan zien, maar ik voel me er prettig bij. Ik ben, met al mijn tolerantie voor alle mogelijke vormen van religie, esoterie en alternatieve geneeswijzen, van mening dat twee plus twee vier is en dat we alles wat min of meer bovennatuurlijk is, zelf in ons hoofd hebben gehaald. Ik beschouw mezelf in dat opzicht zelfs niet als atheïst, maar als animist; ik ben een groot voorstander van het menselijk vermogen om overal bezieling in te leggen. Immers, wat is het schrijven van boeken en gedichten, muziek componeren en uitvoeren, beeldhouwen, schilderen, tekenen en de rest, wat is dat allemaal anders dan het bezielen van taal en materie? Wat is een kunstenaar anders dan een animist pur sang?

Het idee dat iemand een andere werkelijkheid kan waarnemen dan ik, staat daar tamelijk haaks op. En toch zit ik tegenover deze hartelijke lachende man, die op zijn eigen manier door me heen kijkt en daar verslag van doet. Hij heeft er gewoon voor op school gezeten, en is van mening dat iedereen het zou kunnen leren. ‘Ja,’ zeg ik, ‘Dat zeggen zangleraren ook altijd. Ze zeggen er niet bij dat niet iedereen het even goed zal leren.’ ‘Toch weet je dat het ergens wel waar is’, zegt hij. En dat is zo. Ik ben diep in mijn hart ook van mening dat iedereen een goede dichter zou kunnen worden, maar om de een of andere redenen komt niet iedereen daartoe. De man tegenover me komt over als een bijzonder talentvolle aura-lezer. Ik geef toen, ik heb weinig vergelijkingsmateriaal. Maar dat is de indruk die hij op me maakt, en in de dagen na de reading is die indruk alleen maar sterker geworden. Deze man weet waar hij mee bezig is. Zijn ladder is stevig, zijn verhaal klopt – en voor die relativerende lach zou je me dag en nacht wakker mogen maken.

De reading is, hoe kan het anders, persoonlijk van aard, en wordt afgesloten met een healing, die me in staat moet stellen om het resultaat van de reading met me mee te nemen (sure, mompelt het meer rationele deel van mijn geest). Toch blijkt het wel zo te werken; in de dagen die volgen denk ik vaak aan de dingen die de man met mij besproken heeft. Ik zou kunnen uitleggen waar we het over hadden, maar eigenlijk is het iets tussen hem en mij – ik denk ook niet dat iemand anders er iets aan zou hebben. Ik vertel liever hoe het me ná de reading is vergaan, want dat is bijzonder. Ik fietste naar huis, en merkte dat ik enigszins vermoeid was; alsof ik een lang, intensief gesprek had gevoerd, terwijl ik in feite niets had gedaan dan op een stoel zitten en luisteren naar wat de man me vertellen had. Ik mocht vragen stellen wanneer ik wilde, maar alles wat ik wilde weten kwam eigenlijk vanzelf aan bod. En alles was er nog, dagen later zelfs; het hele gesprek zat en zit nog in mijn hoofd, en als er een aanleiding voor is, komt er vanzelf een onderdeel van naar boven. En mocht ik het idee krijgen dat ik me iets niet goed kan herinneren, dan kan ik het gesprek gewoon terugluisteren op de computer, want ik heb een geluidsopname van het gesprek mee naar huis gekregen.

Wat heeft de reading opgeleverd? Verwondering, ook nu nog, over de impact ervan; alsof ik me elk moment dat de muizen in mijn hoofd te talrijk en beweeglijk worden, voor het eerst sinds lange tijd weer kan herinneren dat ik ooit een jongetje was geweest dat wist hoe het zat – een kleine sjamaan, een kind met een groot begrip van de wereld dat ik ergens onderweg heb weggestopt, maar dat ik nooit werkelijk ben kwijtgeraakt. Ik dacht dat de oplossing voor veel problemen ligt in het leven in het hier en nu, domweg omdat er niets anders is dan dat. Maar eigenlijk is leven in het hier en nu helemaal nergens een oplossing voor – het is natuurlijk wel zinnig om te aanvaarden dat het zo is, en heel goed om te beseffen dat er niks mis mee is, maar ik heb door de reading ontdekt dat je ook terug kunt kijken naar momenten dat je misschien wel een stuk wijzer was dan je nu bent. Mijn ‘ik’ van dit moment is, of ik dat nu wil of niet, het resultaat van alle momenten van mijn bestaan. Dat is een kapitale verzameling van momenten, en je bent gek als je daar geen gebruik van maakt. Bijvoorbeeld door je te herinneren wat je ooit wist, wat je belangrijk vond, wat er verkeerd ging en wat je daarvan leerde. Alles wat een mens zichzelf aan problemen kan aanpraten, komt voort uit het verleden; maar alle zelfkennis, zelfbegrip en relativering van je huidige problemen ook. Een bloem kan ook niet zonder zijn wortels of zijn stengel; in elk geval niet erg lang.

Een goede vriendin die vroeger modellenwerk heeft gedaan, nodigt een keer per jaar een professionele fotograaf uit om een persoonlijke fotosessie van haar te maken – ze wil zien hoe ze door de jaren heen verandert, hoe ze was, hoe ze wordt. Als ik terugdenk aan de reading met Joost Brummelkamp bedenk ik dat ik mijn aura minstens hetzelfde zou moeten gunnen.

Door Ingmar Heytze, schrijver.